Omdat het oor van de jongste zoon al een paar dagen dichtzat, en hij daar uiteraard dol van werd, belde ik de huisarts op Schiermonnikoog. De assistente zei dat we – als hij goed zou druppelen – de volgende ochtend konden langskomen. In het huisje was olijfolie en bij de enige drogist op het eiland kocht ik watten en een pipetje. Geregeld. Voor de zoon de eerste keer, voor mij sinds ik zes ben elk jaar vaste prik, dus ik weet wel hoe dat werkt inmiddels.
Keurig op tijd zaten we in de wachtkamer. We werden opgehaald door een man. Hé, dacht ik, niet de assistente? Zou de dokter hier zelf uitspuiten? Hij stelde zich voor, hij had een leuke Friese naam.
‘Waarschijnlijk heb je het nog nooit gezien, maar ik ben een mannelijke doktersassistent,’ zei hij tegen de zoon.
Dat hadden we inderdaad nog nooit gezien. Ik voelde me een sukkel. Waarom dacht ik automatisch dat hij de dokter was omdat hij een man was? Wat erg! En dat in 2021! Ik herinnerde me onmiddellijk dat ik een keer door dezelfde bekrompen denkwijze in een raadsel getrapt ben.
Ik zou vast niet de enige zijn. Hij vertelde het niet voor niets meteen. Door ervaring wijs geworden kon hij op deze manier waarschijnlijk veel verwarring en gênante momenten voorkomen. Dat deed hij goed.
Hij legde de zoon geduldig uit wat hij ging doen, vertelde nog wat over de werking van het oor en waarom het zo’n bijzonder orgaan is. Vakkundig spoot hij het vervolgens uit, gewoon met een ouderwetse handspuit, zo gaat dat op een eiland.
Terug op de fiets kaartte ik mijn kortzichtige gedachte nog even aan bij de zoon. Ik was benieuwd of hij hetzelfde had gedacht. Die vond het allemaal niet zo interessant. Wel was hij blij dat hij eindelijk weer kon horen.