Zondagmiddag besloot Thad nog even te gaan mountainbiken in de bossen. Eigenlijk wilde ik ook naar het bos, het was prachtig weer. Als ik nou met hem zou meerijden kon hij gaan fietsen en ik wandelen. Alleen: hoe zou ik de weg vinden? Thad had de oplossing: we konden naar het Bos van de Koningin bij Lage Vuursche, dat rondje zou ik zelfs zonder bril nog tot een goed einde brengen. Dat hadden we altijd met de jongens gelopen toen ze klein waren. Elke keer hetzelfde rondje, dat wilden ze het liefst.
En zo geschiedde. Thad laadde zijn fiets van de auto, ik trok mijn trouwe ouwe-mannen-wandelschoenen aan en wees naar de boom bij het parkeerterrein. ‘Weet je nog dat de kinderen daar altijd in klommen?’ Ja natuurlijk wist Thad dat, en ook dat ik dat altijd spannend vond. Ik keek nog een keer. Het leek helemaal niet zo hoog als toen.
We gingen beiden op pad. De zon scheen en het bos rook naar herfst. Al snel zag ik de boomstam liggen die de jongens altijd als evenwichtsbalk gebruikten. En daar was het ronde bankje waar we met Pasen meegebrachte tulband aten, de plek waar de grote mierenhoop lag (vonden ze geweldig!), het walletje waar ze een wedstrijdje omhoogklimmen deden, de sluiproute die ze altijd namen en ons verrasten aan het einde ervan, de heuvel waar Thad altijd met ze op rende. Iets in mijn onderbuik trok zich samen. Ik voelde verdriet. Waarom? Waarom kon ik niet gewoon genieten van die mooie herinneringen?
Ik postte een foto van het walletje in de gezinsapp. WIE MOET ER HIER NU TEGENOP KLIMMEN? vroeg ik.
‘JIJ MISSCHIEN?’ was het antwoord van de oudste. Precies wat ik had gedacht, ik moest erom lachen.
Er waren veel ouders met kleine kinderen in het bos. Zouden zij diezelfde dingen beleven? Ik zag mezelf door hun ogen: een middelbare vrouw op stevige wandelschoenen met een knalroze wandelrugtas. Maar ze hadden geen idee. Geen idee van wat ik zag, wat ik dacht, wat ik miste, wat ik koesterde. Nog geen idee dat ze die dingen op een dag zelf zouden missen en zouden koesteren.